materiaal: tekening

hoogte:
breedte:
diepte:

verzameling
Tags: ,

tekening everzwijn
foto Everzwijn

Proza-Poëzie

WILD VARKEN

Een dierenliefhebber vroeg me een everzwijn te boetseren om nadien te vereeuwigen in brons. Prijs-kwaliteit overwogen, zou het diertje ongeveer 30cm lang mogen zijn.

Een varken. Hoe ziet dat er eigenlijk uit? Als kind ging ik jaarlijks op vakantie bij mijn tante en daar liepen steeds 3 generaties varkens en varkentjes rond. Ook zat er zo’n groter dier apart, dat steeds gromde en kreunde. Dat was “de vader” werd me verteld, die grommen altijd en zijn zeer gevaarlijk. Ik wist wel dat de moeders opvielen door hun twee rijen met knopkes onder hun buik.

De vaders hadden dan weer maar één grote stamper en nog iets achteraan, als het ware zo’n bruine paddestoel maar dan ondersteboven, zoals een zwam die zich vast tegen een boom aandrukt.

De opdrachtgever had er ook op aangedrongen om de vier poten los van mekaar, te zetten, geen sokkeltje aan te brengen en het moest een mannetjeszwijn zijn. Hij was namelijk een jager op groot wild en kende dus zeer goed de anatomie van zo’n beer.

Op prentjes en op het internet zie je wel ongeveer de verhoudingen van de onderlin-ge onderdelen, maar de echte karaktertrekken, ontdek je pas als je zo’n mastodont in levende lijve kunt bewonderen. Het grote verschil tussen een boerenvarken en een wild varken, ligt hem in de flaporen (gewoon varken) en de zwart-grijze kleur en de lengte van de haren (everzwijn). Bovendien heeft het wilde varken een heel speci-fieke grote kop, van opzij gezien lijkt het wel een grote, rechthoekige driehoek.

Met ijzerdraad wordt een iets kleiner geraamte geplooid waarrond de klei zich kan vastklitten en het wordende diertje kan op zijn vier poten staan. Na enkele uurtjes wordt er een iet-of-wat varkensachtige creatie zichtbaar, maar hoe zit het nu met die staart?

In TV-programma’s zoals National Geographic, zie je soms varkens wild wegstormen in het struikgewas met hun staart stijf rechtop, terwijl die hevig vibreert.
Om dit technisch hoogstandje toch maar niet te hoeven uit-werken in brons, vorm ik een omgekruld staartje tegen de achterbil. (verkleint de kans op het afbreken van de staart). Mijn buurman, die eveneens jager is laat mij ver-staan dat ik een grote kemel geschoten heb, maar geen var-ken.
Hij zegt me, wanneer een jager zo’n zwijn neerlegt, hij nooit of te nooit meer ernstig wordt genomen in jagers-kringen. Want dat zou een kruising zijn, tussen een boe-renvarken en een wild varken. Dan hoeft hij enkel over de schutting te kruipen bij een boer in Wallonië, de loop van zijn geweer tegen de kop te plaatsen en af te drukken. Zoals in de slachterij.

Mijn buurman haalt een everzwijn van de zolder en gooit dit voor mijn voeten. Het varken zelf is echter afwezig en heeft als “acte-de-présence” zijn vel achtergelaten.
Ik zie de lange ruige rugharen als een kam over de aslijn lopen. (daarom worden ze in het Engels ook wel “Razors-back” genoemd) Het varken gebruikt het rechtop zetten van deze haren, om nog groter te lijken tegenover zijn riva-len. Op het uiteinde van de staart zijn eveneens zeer lan-ge haren en vandaar dat het uiteinde zo sterk kan vibreren als het varken zich verplaatst.

Voor de vervaarlijke slagtanden weet hij te vertellen dat de leidende beer, steeds de langste tanden bezit. Ze ste-ken enkele centimeter over de bovenlip uit, hierdoor weet hij zijn rivalen te verwonden om alzo de meute onder zijn alleenheerschappij te nemen.
Dan praat ik over de kroonjuwelen en hoe ik die uit kan werken, want hoe kan een jager nu van op een afstand on-derscheid maken tussen een beer en een zeug? Zijn ant-woord luidt; dat die onderdelen gelijk zijn als die van een gewoon varken.
Mijn kindertijd is reeds een grote hulp, maar de details! In mijn buurt woont een boer en hij bezit enkele van die gewone reuze-zwijnen. Ik trek er naartoe en inderdaad ligt er zo’n 200 à 300 kg zwaar varken al grollend plat op zijn buik in het zand. Vlak naast de afspanningsdraad staat een bank en ik wacht tot meneer zich zou verheffen om alles prijs te geven. Met voerkorrels tracht ik hem overeind te krijgen, maar hij ligt toch zo prettig in het lentezonnetje. Hij reikt al liggend zeer ver vooruit om de snoepjes te pakken te krijgen en telkens op die momenten hoop ik achteraan die omgekeerde paddestoel te zien te krijgen, maar… niets!
Het lijkt wel of hij er beschaamd voor is om aan mij zijn pronkstuk te tonen.

Plots staat hij recht en verplaats zich naar zijn hok. Onmiddellijk lig ik op mijn buik om alles maar te kunnen waarnemen. Niks van dat alles! Enkel ontwaar ik twee lange rijen, van voor naar achter, met van die kleine maar stevige radioknopjes. Het is een zeug!
Half grommend, half lachend stap ik op en ga het maar rechtstreeks vragen aan de boerin, want de boer is niet thuis. Ze weet me te vertellen dat het klokkenspel er niet aan hangt te bengelen zoals bij een stier, omdat die toch zo snel niet kunnen lopen als een varken. Het liefdespenseel zit vastgekleefd tegen de onderbuik, anders zou-den het potje en het dekseltje nooit mekaar kunnen vinden. Enkel bij de intelligente-re diersoorten hangt “dat” allemaal losser. En lachen dat ze doet, mijn verhaal herin-nerend over “plat op mijn buik” alsof ook ik iets te verbergen had.

Met al die informatie werd dan het complete wilde varken gevormd. De driehoekige typische karakterkop wordt een beetje schuin gedraaid om de symmetrie te doorbre-ken. Al knabbelend staat het dier er ook rustiger bij, waardoor de staart schuin om-laag wijst. De ideale pose waarop de jager soms uren zit te wachten…

Doordat ik eventjes het varken heb gespeeld, weet ik het wilde varken des te beter te appreciëren..

Jef Van Leeuw