materiaal: brons

hoogte: 10cm
breedte: 25cm
diepte: 10cm

verzameling
Tags: , ,

foto samen één 2
foto samen één 1
foto samen één
tekening samen één

Proza-Poëzie

In het soms zwoele Zuid-Frankrijk, meer bepaald in de Ardèche-streek, kabbelt in de hete zomers de (hoe kan het anders) Ardèche-rivier rustigjes door kloven en rotsuithollingen, naar de Middellandse Zee. Hier en daar zijn er heetgebakerde stranden waar je op de middag echt je voeten op kan verbranden. Zeker op de grindsteentjes en vooral op de grote platte keien die er rijkelijk liggen uitgezaaid.

Ik zie dat ik niet alleen ben, want hier en daar zitten er koppeltjes waarvan enkele met kinderen. Sommigen liggen echt te braden, terwijl anderen zich hebben teruggetrokken in de schaduw van de kruin van een grote dennenboom die er als een reuzenparaplu staat. Enkelen genieten echt van elkaars gloednieuwe gezelschap en ik krijg het er nog veel warmer door. Ook ik zet me neer tegen zo’n mooie uitstulping van de natuur en bedenk dat deze boom wel zeker 250 jaar oud moet zijn, want hier en daar komen zijn tenen eventjes aan de oppervlakte om ook eens van de zon te proeven. Het lijkt wel het Aards Paradijs!

Wanneer je al zittend en op een afstand over het keienstrand uitkijkt, zie je de lucht echt zinderen, net vlammen zonder vuur. Om zelf eventjes af te koelen snak je naar dat koele zacht kabbelende water. Ik trek mijn sandalen aan vanwege het hete strand en stap naar het water. Vlug het schoeisel uit en mijn voeten tot aan mijn enkels in het water… oh, dat doet deugd!

Terwijl ik het enorme temperatuurverschil onderga, bekijk ik de onderliggende stenen in het kristalheldere water; door de oneffenheid op de bodem heeft het laagstromende water soms kleine stroomversnellingen.

Het beeld dat je hebt van de opstijgende hete lucht boven het strand, heb je in het water op identieke wijze, maar nu wordt het gecreëerd door de stroomversnellinkjes. De zon geeft er dan nog een extra dimensie aan door er met licht-schakeringen doorheen te spelen.
De luchtbellen, afkomstig van het water dat uit de rotsspleten te voorschijn komt, werpen van die doorzichtige drijvende vingerhoedjes op het water. Het zijn net duizenden zilvervisjes die allemaal hun plaatsje opeisen op het wateroppervlak.
Hierdoor krijgen de keien een ander uitzicht: van nature zijn ze grijs getint, maar door de speling van zon en water hebben ze een waas van lichtvlekken over zich heen waardoor ook zij beginnen te zinderen, en dan nog wel onder water.

Het vlekken- en lijnenspel brengt een van de ovale keien met de vorm van een klein grijs gebakken broodje als het ware in beweging. Nu en dan zie ik een arm tevoorschijn komen, een hoofd, een been, dan weer twee hoofden of soms een mooi gevormd achtersteven van een man. Even later verschijnt er weer een gekromde rug en soms ontspringt er een vrouwenborst: het is een gewriemel van jewelste.

Plots wordt mijn aandacht getrokken door een paar echte vissen die vlak naast “mijn” steen komen postvatten. Ik besef nu dat de visjes bewegen, maar niet de steen. Ze laten zich paarsgewijs wegglijden en liggen vlak naast elkaar, maar zo dat het ene visje vooruit kijkt en het andere achteruit: de veiligheid is hier wel verzekerd!

Met al die gegevens aan beelden in mijn hoofd is de volgende stap vlug gezet, nl een mannetje en een vrouwtje in “69” houding worden in klei geboetseerd. Naderhand heb ik hetzelfde thema, maar dan in het formaat van een groot wit gebakken brood (dus witte marmer) gehakt.

Thuis, op een rond spiegelglas (het water van de Archèche) met daarop een hoopje strandzand, liggen nu beide koppeltjes te genieten in spiegelbeeld.

Jef Van Leeuw