Proza-Poëzie
In het voorjaar, wanneer de lente ergens begint te kriebelen, komen er bij valavond – vooral wanneer het regent – van die glibberige diertjes over de weg gesprongen of gekropen.
De kikkers wippen alleen en in enkele huppen over de weg, maar de padden gaan al kruipend te werk, soms alleen, soms met twee.
Wanneer de padden vertrekken vanuit hun biotoop of geboortestreek op weg naar het aards paradijs, gaan ze honderden meters of soms wel enkele kilometers ver.
Zij gaan in de lente op stap en zien slecht, maar maken wel van die voorhistorische geluiden. Het is daarom dat het uitzoeken is van wie er nu met wie mee naar de paddenpoel trekt. Soms zitten er twee wijfjes op mekaar, dan weer eens twee mannetjes, tot het paddengeluid op mekaar is afgestemd en beiden horen dat het gaat om twee diertjes van verschillend geslacht. Van dan af gaat de tocht verder en dient er niet meer omgekeken, maar wel samengewerkt, te worden.
Het mannetje is kleiner van bouw dan het wijfje en daarom zit hij volledig verstrengeld met zijn pootjes onder haar oksels, zich vasthoudend op haar rug.
De een spaart de ander, maar dan wel op het gepaste tijdstip. Tijdens het marcheren, is het het mannetje dat geniet van de zachte overbrenging naar de hof van Eden ; het vrouwtje daarentegen zal ten volle genieten van de “dolle rit” tijdens hun festijn op de paddenpoel. Hier moet dan weer het mannetje “van katoen” geven. Vooraleer te paren is er dus nog een hele weg af te leggen.
Om iets te bereiken dient er eerst met overleg samengewerkt te worden !
Wanneer het koppel diertjes in klei is uitgewerkt en nadien in brons gegoten, past het paartje precies in je handpalm en kan je spreken van een “handsvol”. Het kan perfekt op een bureau als “presse-papier” gebruikt worden, en zo nu en dan kan je tussen de drukke momenten van de dag eens eventjes wegglippen naar de hof van Eden, om nadien beter samen te werken met je direkte medewerkers.
Jef Van Leeuw